Beschrijving
We harren t niet breed mor der was diepgang
ien eten en denken. Wat we niet atten,
dochten we derbij elke keer vannijs.
Uit het gedicht Opdreugde troanen
De streektaalpoëzie van Willem Tjebbe Oostenbrink lijkt op het eerste gezicht vooral verbonden met zijn geboortegrond, het Groninger Westerkwartier, maar is bij nadere beschouwing breder en universeler.
Hij dicht over grond en grensland, over het landschap en het menselijk streven, over dat wat je meeneemt en dat wat achterblijft. Het ademt warmte, humor, liefde voor de taal en cultuur.
Met het heden als vertrekpunt keert hij in heldere en vertrouwde beelden terug naar het land van zijn jeugd, omziend in verwondering, de lezer deelgenoot makend van originele observaties, vaak met een subtiele dubbele laag.
Willem Tjebbe Oostenbrink (1963) is als dichter een aanwinst voor de Groninger streektaal. In 2010 ontving hij de Freudenthal Aanmoedingsprijs – de oudste en belangrijkste prijs voor de beste nieuwe Nedersaksische literatuur.
Op de achterkant van het boek schrijft Remco Ekkers onder meer:
‘Oostenbrink vindt de vissen voor zijn gedichten in het verleden, de sterke verhalen van zijn “pabbe” hebben hem gevoed. Hij vist nu in de sloten en kanalen van de taal. Hij vangt geen dikke snoeken, maar woorden en zinnen die uitzicht geven op het beloofde land van verleden en toekomst.’
De verzorgde uitgave Opdreugde troanen verscheen in een eenmalige, gebonden, hardcover editie.
De bundel telt 33 gedichten, die opgedeeld zijn in de drie afdelingen Wotterpoëzie, Grondgebonden gedichten en Opdreugde troanen.